The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
IV. HET KEERPUNT
Teruggekeerd in Yarloeng-Kyorpo maakte ik een verschrikkelijke tijd door. Telkens weer stormden er beelden van de verwoestingen, die ik had aangericht op mij af. Ik wist met mezelf geen blijf. Ik verloor mijn eetlust en kon 's nachts de slaap niet vatten. Met heel mijn wezen hunkerde ik ernaar om opnieuw te kunnen beginnen. Een nieuw leven, een leven ten dienste van de Heilige Leer. Voortdurend speelde ik met de gedachte mijn Goeroe te vragen mij te laten vertrekken, opdat ik mij aan een religieus leven zou kunnen wijden. Maar ik vond geen gepaste woorden en ook mangelde het mij aan moed.
De gelegenheid kwam dan ook heel onverwacht. Een zeer bekend en devoot man, vriend en steun van mijn Goeroe, werd zwaar ziek en mijn Meester werd ontboden. Drie dagen later kwam mijn Meester verslagen en bedroefd terug. Zijn vriend was gestorven zonder dat hij het had kunnen verhelpen. "En ook", vertelde hij, "heb ik ondertussen in die uren die ik wakend bij mijn vriend doorbracht de tijd gehad om diep na te denken over het mysterie van het leven en over wat ikzelf ervan terecht heb gebracht. Sedert mijn jeugd houd ik mij bezig met toverij. Ik heb de dood doen toeslaan en hagelstormen verwekt. En ook gij mijn zoon, hebt met uw kennis al heel wat slecht karma verzameld dat mijn last nog verzwaart, want tenslotte ben ik verantwoordelijk voor wat gij hebt aangericht."
Sterk onder de indruk van mijn Meesters woorden vroeg ik hem of het inderdaad zo was dat wezens die door toverij om het leven werden gebracht in feite werden gered en naar een hogere bestaansvorm gingen. Hij antwoordde: "Ieder wezen bezit een stukje van het Opperwezen en wij moeten ervoor zorgen dat het groeit. Ik ken trouwens de riten die voor dat doel worden gebruikt. Maar alles hangt af van een juist inzicht in de zin van de ritus alsook van de betekenis van de gebruikte woorden. Waar ik echter aan twijfel is of er geen gevaar schuilt in het uitvoeren van de riten met een veeleer oppervlakkige kennis ervan. Daarom zou ik de Heilige Leer eerst beter willen kennen. Blijf hier, ik vertrouw u mijn kinderen en volgelingen toe. Of liever, bestudeer en beoefen het heilige Dharma (Wet) voor ons beider heil. Op die manier kunt ge mij redden en ervoor zorgen dat ik bij mijn wedergeboorte in gunstige omstandigheden de weg naar de Vrijmaking kan bewandelen."
Dat was meer dan ik ooit had durven dromen en ik gaf wat gaarne mijn instemming. Mijn Meester gaf me een jak mee opgetast met de fijne wol van Yarloeng en gaf mij aanwijzingen om in de vallei van Tsang in het plaatsje Nar een bekende lama op te zoeken van de oude mystieke sekte Rongtön-Lhaga.
Te Nar vond ik de vrouw van de lama en enkele discipelen. De lama zelf verbleef niet in het klooster van Nar, maar in een klooster dat ervan afhing te Rinang, in de vallei boven Nyang. Tegen beloning ging een van de discipelen met me mee als gids.
De lama vond ik inderdaad te Rinang. Ik bood hem de balen wollen stoffen en de jak aan en vroeg hem mij in te wijden in de leer die mij naar de verlossing zou kunnen leiden en mijn zondelast te niet doen. Ik bekende hem ootmoedig dat ik heel wat op mijn kerfstok had.
"Mijn stelsel", antwoordde de lama, "heet Grote Vervolmaking en is in werkelijkheid de volmaaktheid zelf. Het is uitstekend in de wortels, in de stam en ook in de takken, bruikbaar voor degene die het doorgeeft en voor degene die het aanhoort, uitstekend ook in zijn vruchten, namelijk de kennis van Yoga. Voor de begaafden volstaat het de leer te horen uitleggen om te worden bevrijd. Wie er over mediteert overdag wordt nog bevrijd in de loop van diezelfde dag en voor wie het 's nachts doet, komt de bevrijding vóór de zon de dag kleurt. Maar genoeg daarover, ik zal u inwijden."
Nu dacht ik bij mezelf, om de kunst aan te leren om iemand te doden had ik veertien dagen nodig, om hagelstormen te ontketenen zeven dagen. Ik mag mezelf dus gerust als een begaafde beschouwen. Ik hoef dan slechts te luisteren en ben bevrijd. De taak die me was opgedragen legde ik naast me neer en in plaats van de leer in praktijk te brengen, dommelde ik rustig in.
Dat alles was de lama niet ontgaan en hij kwam me opzoeken. "Het was inderdaad de waarheid", zei hij, "toen ge vertelde dat gij een groot zondaar zijt. Dat kan ik nu eveneens vaststellen. Maar waarschijnlijk heb ik ook teveel de loftrompet gestoken van mijn methode en ik geef grif toe dat ik, wat u betreft, heb gefaald, als gij het werkelijk meent met uw bekering, ga dan naar het Dowo-Loengklooster (graanvallei) in Lhobrak. Daar verblijft momenteel een discipel van Naropa, de grote wijze hindoe. Men noemt hem Marpa de Vertaler. Hij beschikt over bovennatuurlijke krachten die nergens hun gelijke hebben. Bovendien bestaat tussen u beiden een karmische band uit vorige levens."
Marpa, die naam kwam me bekend voor. Ik had het gevoel of de lama sprak over mijn allerbeste vriend. Mijn hart sprong op van vreugde. Onmiddellijk vertrok ik. Een beetje overhaast eigenlijk, want ik liet, op enkele boeken en wat voedsel na, mijn bagage ter plaatse.
Ondertussen verscheen de wijze Naropa aan Marpa in een droom. Hij overhandigde hem een vijfhoekige scepter in lapis lazuli en een gouden beker gevuld met elixir. Marpa kreeg opdracht de enigszins beduimelde handgreep van de scepter te wassen in de elixir en de scepter vast te hechten op de Zegebanier. De gelukzaligen zouden het heerlijk vinden en het zou tevens een teken zijn voor hen die nog op weg waren naar het paradijs. En Marpa droomde verder. De gewassen scepter schitterde zodanig op de Zegebanier dat de hele wereld erdoor werd verlicht. En al de wezens die door het licht werden bestraald, werden vervuld van een intens geluk en keken dankbaar en eerbiedig op naar Marpa en de Banier. En de grote gelukzaligen zegenden de Zegebanier.
Bij het ontbijt 's morgens vertelde zijn vrouw: "Ik heb de hele nacht gedroomd. En wat voor een droom. Ik zag twee vrouwen, die naar hun zeggen uit het land Urgyen, in het westen, kwamen. Samen droegen zij een kristallen schrijn dat er nogal smoezelig uitzag. Zij vroegen mij u te verzoeken het schrijn te wijden volgens de plechtige gewoonten. Het was uw Goeroe Naropa die hen had gezonden en ook had hij gevraagd na de ceremonie het schrijn bovenop een heuvel te plaatsen. Ik vertelde u alles en gij antwoordde dat het reliek reeds was gewijd door Naropa zelf, maar als hij het zo had gezegd, moest het worden uitgevoerd en gij waste het schrijn met gewijd water, een groot ceremonieel, en droeg het naar de heuveltop waar het begon te schitteren alsof het de zon zelf was. En ook op de andere heuveltoppen verschenen gelijkaardige relieken, die de hele omgeving verlichten. Wat mag dat allemaal te betekenen hebben?"
Marpa was getroffen door de gelijkenis tussen beide dromen, maar hij liet er niets van blijken. "Aan dromen zonder schijnbare oorzaken kan ik geen betekenis geven, ik ga naar het veld. Tot straks." Zijn vrouw antwoordde: "Waarom wilt ge nu op het veld werken. Gij hebt zoveel boeren die het werk voor u doen. Wat moeten de mensen daarvan denken? Een vermaarde lama en hij werkt op het veld als een simpele boer. Toe nou, blijf liever thuis." Maar Marpa ging toch en vroeg alleen nog te zorgen voor voldoende chhang. Zijn vrouw vulde een kruik. Maar Marpa vroeg een tweede kruik voor eventuele bezoekers.
Ondertussen informeerde ik bij iedereen die ik ontmoette waar ik ergens Marpa de Vertaler kon vinden. Maar niemand gaf mij een aanwijzing. Eindelijk toch was er iemand die een Marpa kende, maar hij wist niet of hij de Vertaler werd genoemd en ook niet of hij al dan niet een groot Yogi was. Maar die Marpa woonde wel degelijk in de Graanvallei. En sommigen noemden hem Lama Marpa. Dat nam mijn laatste twijfel weg. Het was wel degelijk de woning van Marpa die ik van op deze heuveltop Chhö-la-gang kon zien.
Toch deed ik nog navraag bij de lui die ik tegenkwam. Een knappe jongeman, goed in de kleren, geolied en goedgekamd haar, bleek hem eveneens te kennen. "Waarschijnlijk is het onze heer die gij zoekt. Geregeld vertrekt hij naar India met al het goud waar hij over beschikt en komt dan terug met vellen perkament. Vandaag werkt hij op het land, iets wat hij nog nooit heeft gedaan." Dat antwoord stelde mij ver van gerust. Een zo bekend man als de Marpa die ik zocht zou doodgewoon het veld bewerken? Het kwam mij zeer onwaarschijnlijk voor.
Daarover nadenkend zag ik een lama op het veld druk bezig met het verzorgen van het gewas. Ik beefde over al mijn leden en had alle moeite van de wereld om mijzelf te dwingen hem toe te spreken. "Hoogedele Heer," sprak ik, "waar woont hier ergens Marpa de Vertaler, discipel van de beroemde wijze Naropa?" De lama bekeek mij onderzoekend en vroeg: "Vanwaar komt ge en wat doet ge?" En nogmaals vertelde ik mijn treurige geschiedenis. De lama luisterde aandachtig en hij beloofde mij voor te stellen aan Marpa. In ruil daarvoor vroeg hij me de rest van het werk te doen. Maar eerst bood hij me chhang aan om me te verfrissen.
Een tijdje later kwam de jongeman die ik al eerder had ontmoet me halen. Maar alhoewel ik zeer op de ontmoeting gesteld was, werkte ik toch verder tot het hele stuk land zijn beurt had gehad.
In het huis zag ik dezelfde lama zitten op een stapel kussens. Hij had blijkbaar in allerijl zijn toilet in orde gebracht, want in zijn wenkbrauw en op zijn neus kleefde nog wat modder. "Ik ben inderdaad de Marpa die gij zocht en die ge moogt begroeten." Onmiddellijk knielde ik neer, raakte met mijn voorhoofd zijn voeten aan en plaatste ze op mijn hoofde, zoals het hoort. Daarop vroeg ik hem mij onderdak en voedsel te verschaffen en mij te helpen opnieuw de rechte weg te vinden.
De lama stelde me echter voor de keuze. Ofwel voedsel, onderdak en kleding en het spirituele zou ik ergens anders zoeken ofwel het omgekeerde. Maar ik was slechts hierheen gekomen om de Waarheid te vinden. Voedsel en kleding zou ik wel elders krijgen. Overgelukkig omdat Marpa mij als leerling aanvaardde, bood ik hem enkele boeken aan. Maar hij wees mijn geschenk van de hand. "De stralingen die uitgaan van mijn heilige boeken zouden door de uwe worden aangetast", was zijn argument. In mijn ijver had ik gauw enkele boeken genomen en er waren inderdaad een paar tussen over de zwarte kunst.
Heilige boeken stralen heiligheid uit, duivelse boeken zondigheid. En de twee mogen niet worden vermengd.